Tags
Art-nouveau hotel, boerderij, Boottocht op de Donau, Brussels Airlines, Carnival Cruiselines, city-trip Boedapest, De stad van de Baden, Gellért badhuis, kleindochter, luchthavenassistentie, mama, thermische baden, trein en taxi, witte stok
In een vlaag van foertisme veroorzaakt door verzamelde ergernis boekte ik in oktober 2021 twee vliegtuigtickets. In de vaste overtuiging dat het goed zou zijn, belde ik moeder(84) op en verkondigde haar mijn blijde boodschap: ‘Mama, we gaan naar Boedapest!’ Er viel een doodse stilte. Hallo?
Moeders reistwijfel en onzekerheid werd extra gevoed door angst, de slechtste raadgever. Haar reeds krakkemikkige lijf kreeg het hard te verduren nadat ze ten val kwam en daar bovenop corona kreeg. De nieuwe heup bleef gelukkig intact. Het getormenteerde hart bleef kloppen. Boedapest lag opeens aan de andere kant van de wereld en was zo goed als onbereikbaar.
Maar dat was buiten deze gepensioneerde globetrotter en actieve marathonloopster gerekend. De training, zijnde het oppeppen en oplappen van moeders geest en lichaam kon starten met als doel: op 28 april 2022 fluks en vrolijk op dat vliegtuig stappen, sneller dan het licht in Boedapest arriveren, om er vervolgens de uitgeweken kleindochter en ‘t Schotse lief op te zoeken. Strak plan.
Wat ze zelf écht wou, daar had ik geen oren naar. Eigenwijsheid en rebellie. ‘t Is me nog steeds niet verleerd. De rest van de familie is natuurlijk feilloos.
‘Awel merci,’ – haar favoriete stopwoordjes – ik ga daar niet naar toe hé, als die zot met bommen begint te smijten!’. Bedankt, Poetin. Deze had ik niet zien aankomen. Moeder kreeg flashbacks van WOII en van de Hongaren die massaal in 1956 naar België en Nederland vluchtten. ‘Maar neen mama, ze zullen hun manieren houden tot we terug thuis zijn.’
Er was in haar hoofd een constant gevecht aan de gang. Ik wil. Ik wil niet. Ik ga. Ik ga niet. ‘Moet ik alles annuleren?’ vroeg ik in een moedeloos moment. ‘Ik heb je blijkbaar een vergiftigd geschenk gegeven?’ Haar sussen met de gedachte dat ik sowieso naar de hel ga, maakte haar ietsje gemoedelijker. Het annuleringsgesprek werd gedeletet. ‘Wat voor een weer zal het daar zijn?’ ‘Storm!’ Wij komen écht goed overeen.
‘t Luchthavenvervoer was al een tijdje besteld, kwestie van op ’t gemak te zijn en van niemand te hoeven afhangen. Wachten op die: ‘Zal ik jullie brengen?’ in dit sowieso al gespannen scenario, neen dank u. Ik anticipeer liever op de eventuele teleurstelling. Duidelijkheid schaft rust.
Gepakt en gezakt arriveer ik ten huize moeder met een extra dosis moed, die ik de voorbije dagen bijeen verzameld heb. Een baxter met epo ware ook niet mis geweest. Moeder daarentegen kreeg in de versleten knie een injectie met cortisone toegediend. Het doel heiligt de middelen.
Ik arrangeer samen met mama en haar argusogen dé medicatiekit. Een resem pillen om u tegen te zeggen. ‘Doe maar extra morfine mee’ zeg ik met een grijns. ‘Je goat mien hand èn hé.’ ‘Ja ma.’
De geleende opklapbare rollator was een no-go, omdat het ding niet proper genoeg is. Voordat u haar ondankbaar noemt, moeders definitie van proper is oneindig. Ik beet op mijn lip. Ze zou het wel redden met haar wandelstok waar nog het naamplakkaatje van wijlen vaderlief aanhangt van toen hij in het ziekenhuis lag. ‘Blijft eraf hé!’ ‘Ja ma.’ ’t Zit hem in de kleine dingen.
28 april 2022
D-day zonder slachtoffers.
Zaventem, we komen eraan. ‘Awel merci’ zegt moeder, terwijl we uitgewuifd worden. Het ongeloof slaat toe. Haar ogen scannen in stilte alles en iedereen. Wist ik veel dat er nog 1001 vragen op me af zouden komen. De behulpzame taximan bracht ons naar de incheckbalie. Moeder in de rolstoel, terwijl ik zorgde dat mijn witte stok niet in haar wielen stak.
Na het inchecken kregen we luchthavenassistentie, die ik voor mama en mezelf had aangevraagd. Nadat mama angstvallig haar handtas overhandigde, kregen we vervolgens groen licht aan de securitycontrole. ‘Awel merci.’ Samen met een handjevol passagiers, elk met hun zichtbare of onzichtbare beperking, werden we op een karretje naar de terminal gereden. De wandelstok en witte stok waren onze figuurlijke clubs.
We mochten als eerste het vliegtuig op. IJdel als ze is, werd de lippenstift bovengehaald. ‘Als we crashen, dan zal het proper zijn.’ Als verrassing haalde ik onze mondmaskers boven. ‘Awel merci.’
Na een vlucht zonder turbulentie – ook niet bij moeder – én een zachte landing in Boedapest, stond een luchthavenassistent op ons te wachten. Moeder in de rolstoel en ik aan de arm. Elk nadeel heeft zijn voordeel. ‘Geeft die jongen eens wat drinkgeld.’ ‘Ja ma.’
Aan de uitgang werden we opgewacht door Krisztina, een Hongaarse ex-collega. In lang vervlogen tijden leerden we elkaar kennen toen we beiden werkten als croupier in het casino op een cruiseschip van Carnival Cruise Lines. Het sporadisch contact bleef. Ze had eerder spontaan voorgesteld om ons te brengen naar mama’s kleindochter, een rit van 93km vanaf de luchthaven. De Brugse zotten nam ze gewillig en met de glimlach in ontvangst. Ik heb het over het bier.
Na een bewogen reis arriveerden we in het Hongaarse paradijs van Natasja en Stuart waar het motto ‘niets moet, alles mag’ als muziek in de oren klonk. Horizontaliteiten en tamzakkerij stonden op ons program. Hoera.
Wat niet op mijn planning stond, was dat ik opeens gekatapulteerd werd in de tijd, naar de beroemde bedscène in La Grande Vadrouille (1966). Ons bed daverde nét niet door mama’s oorverdovende gegrol en geronk. Ik paste de fluittechniek à la Funès toe. Een duw. Een welgemeende: ‘verdomme zeg!’ ‘Awel merci.’
Ons verblijf werd opgefleurd en gekleurd door Suki, Inca, Wolfie en Moody, de hondenbrigade en Fatso, Ninja en Taska, de kattencavalerie. Een troep ganzen waaronder Rambo en Michael. ‘I am Spartacus’ is de ram, die volgens mijn nicht, gewapend met bezem, opstandig uit zijn kot kan komen. Charlie is de méér dan driemaal kraaiende haan, ook een luisterrijk figuur. Dat was een bonte beestenboel die je absoluut niet verveelde.
Na een kort maar deugddoend verblijf bij N&S, waar we mochten proeven van hun gezamenlijk geluk, was het tijd om met de trein naar Boedapest terug te keren. N. vergezelde ons om er een nachtje in ons hotel te verblijven. Het plan was om de volgende dag naar een van Boedapests talrijke thermische badhuizen te gaan.
‘Ik weet nog niet of ik daarnaartoe zal gaan.’ Ik moest me eventjes terugtrekken in de badkamer, om een schreeuw te onderdrukken. ‘Ik zal dat badpak nú nog niet aandoen.’ Na veel vijven en extreem veel zessen, hadden we alle drie onze badoutfit onder onze kledij aan. De bende van de vooruitziende wijven, dat zijn wij.
Er werd geopteerd voor het Gellért badhuis gelegen in het schitterende art-nouveau Hotel Gellért. Een aanrader als jullie eens passeren. ‘Ik doe die slippers niet aan hoor.’ ‘Wil je morgen in de Hongaarse gazet staan, met als kop: Belgische koppige vrouw glijdt uit, valt over haar dochter én kleindochter en breekt haar heup. Kan niet terug naar haar thuisland?’ ‘Awel merci.’
Het duurde een tijdje eer mama geacclimatiseerd was, want angst had het bijna voor haar verbrod. Diegenen die spotten om andermans angsten, ze wegwuiven, hoe futiel die ook mogen lijken: ik wens jullie een maand constipatie toe zonder enige mogelijkheid op een laxeermiddel. Dit terzijde.
De 36° en het tweede bad met water van 38° deden enorm deugd aan ons lijf. De geest kwam tot rust. Stilte in mijn hoofd. Het glas is halfvol mineralen. Na het badhuisbezoek arriveerden we met grote honger terug in de stad. Moeder verorberde met smaak haar allereerste McDonalds menu ooit. Feest!
Na het boertje laten maakten we aanstalten om afscheid te nemen van N. Haar rustige thuishaven riep, alsook haar schattige Schot. De oma werd geknuffeld en weg was ze. Terug naar haar cocon van vrijheid.
We profiteerden van de luxe in het hotel zoals het twee verwende nesten betaamt. Ik sleur mijn moeder er maar bij. ‘De volgende keer maak ik zelf mijn valies, want ik heb veel te weinig kleren mee.’ ‘Je kan hier niet in slunsen rondlopen met al dat schoon volk.’ De vertrouwde lippenstift in de hand. ‘Ja ma.’ Tijd om richting gym te vluchten en er 10km op de loopband af te malen. Dat van die gezonde geest.
Krisztina kwam op de koffie in het hotel. Het blijft een vreemd gegeven dat je bij sommige mensen, wanneer het jaren geleden is dat je elkaar zag, de draad weer oppikt alsof het gisteren was. Het was geleden van de marathon van Boedapest in 2015. Och gottekes, ze moet nog eens vermelden dat ze in Boedapest óók een marathon heeft gelopen. Et alors? Het klikte met mijn moeder en ik had babbel- en vertaalwater binnen. ’t Is een proper madamtje.’ Mama pinkte alweer een traan weg bij het afscheid. Ik heb een spaarkaart.
Als afsluiter van onze zesdaagse had ik twee tickets voor een boottocht op de Donau. De hotelconcierge besliste prompt om moeder persoonlijk te begeleiden naar de kade. Held. Wist ik veel dat de laatste boot van de vier aan elkaar palende boten de onze was. Het zweet droop langs mijn rug, toen ik haar zag sukkelen bij het in- en uitstappen van elke boot. Tijdens haar ai’s en oei’s bleef die moeder van me er zich van vergewissen dat ik niet met mijn klieken en klakken ergens terecht kwam waar ik niet hoorde. Moeders. Sommigen verdienen een standbeeld voor volharding alsook hun onvoorwaardelijke soms ambetante liefde. Ooh schande! Juist, de uwe is perfect.
Na de liefde kwam de moordzuchtige blik in haar ogen terug. ‘Ik zien gekrakt!’ ‘Ja ma.’ ‘Gaat dat hier nog lang duren, voor we vertrekken?’ Nadat ze bekomen was, genoot ze en gaf ze haar ogen de kost. We kregen een glas en klonken op onze laatste avond in Boedapest. ‘Is het nog ver?’ ‘Nog vier uur.’
We hadden het geluk dat onze terugvlucht pas om 18u was, zo konden we ons vertrouwde trage ochtendtempo en ritueel behouden. ‘Ready, Freddy?’ Zo noemde ik haar vaak, terwijl ik ongeduldig stond te wachten, terwijl ze alweer die lippenstift aan het bezigen was, of me bijna vergiftigde met haarlak. Mijn make-up lag thuis te versterven. De rekening werd vereffend. De taxi was besteld. Een koffer vol mooie herinneringen. ‘Awel merci.’
In de luchthaven van Boedapest werden we terug begeleid naar de terminal. Moeder zat in de startblokken van haar rolstoel. Had Scotty er rondgelopen, dan had ze die zeker bij zijn lurven gepakt: ‘Beam me up!’ Brussels Airlines heeft gelukkig in 2006 het logo aangepast en er een extra bolletje bijgezet zodat ze er 14 hebben. We zaten op rij 13. ‘Is er nog iets dat je kwijt wil, mama?’ ‘Awel merci.’
Touchdown. ‘Ik vind het triestig dat niemand in de handen klapt als appreciatie voor de zachte landing.’ ‘Awel merci.’ Wij mochten niet eerder van boord voordat de luchthavenassistent arriveerde. Terwijl we samen met de stewardessen en de kapitein wachtten zei mama: ‘Dankjewel voor de veilige landing’ kijkend naar zijn proper en strak uniform. Ze vaagde de vanzelfsprekendheid met haar old school zijn weg. ‘Met plezier’, sprak hij haar met een dankbare glimlach toe.
Het ritje op ons welvertrouwde karretje richting exit deed moeder huiveren van schrik. Het meisje deed zich voor als een Formule1 piloot opgejaagd door de man naast haar, die tot vervelens toe haar probeerde te imponeren en veroveren met mooie woorden en naar mijn inzien dikke zever. Ik had hem al lang een duw gegeven in een bocht. ‘Awel merci.’
De taximan stond ons zoals afgesproken, aan de Java koffiestand op te wachten. Koffie was het laatste wat moeder nodig had, na haar race door de terminal. We begonnen aan de laatste rechte lijn richting eindmeet. Huisje weltevree. Spiegeltje en lippenstift werden bovengehaald.
Er waren geen medailles te verdienen bij ons avontuur. Enkel een mooie herinnering van onschatbare waarde. Nooit gedacht dat in mijn levensdraaiboek deze reis zou voorkomen. Voor mama was het een overwinning – zo voel ik het aan – na heel wat tegenslagen en shit waarmee ze gratis en voor niks te kampen kreeg. Ze was wreed content.
We hielden elkaar stevig vast bij het afscheid. Veel woorden hadden we niet nodig. Enkel: ‘Als ’t niet geeft mama, dan duik ik nu onder voor een weekje.’ Haar schaterlach sprak boekdelen.
Awel merci.