Tags
alleen op reis, avontuur, casa particular, Cuba, dagleven, Herman Portocarera, kakkerlak, koestering, Retinitis Pigmnetosa, Rizo, trein en bus, vrijheid blijheid, witte stok, WK '98, zelfstandigheid
Onlangs nam ik op een onbewaakt moment het boek met bovenstaande titel terug ter hand. Herman Portocarera fungeerde naast schrijver ook als ambassadeur van België in Cuba. Havana om precies te zijn.
Ik veegde er een laagje stof van af, wat een aanval van een niesbui en een mijmering teweeg bracht.
Het was 98’, het jaar dat de Fransen hun beste wereldvoetbal-beentje voorzetten. Zidane kopte toen nog tegen de bàl. Dit terzijde. Ik had enkel het begin- en eindpunt van mijn Cubaans avontuur vastgelegd. Tussenin was het koffiedik kijken. Mijn Lonely Planet en buikgevoel zouden me dat extra zetje in de goeie richting geven.
Van tunnelzicht was toen nog geen sprake, hoewel dat al om de hoek lag te loeren, klaar om met gretigheid te kunnen beginnen knabbelen aan mijn netvlies. De rotzak.
Nachtblindheid was de enige beperking die ik toen had, de voorbode van wat nog moest komen. Neen, mijn karaktertrekjes noch persoonlijkheid hoeven nu niet onder de loep genomen te worden. Een andere keer misschien.
Ik zigzagde doorheen het eiland met bus en trein, altijd zo geregeld en getimed, dat ik bij daglicht op de plaats van bestemming arriveerde. Een uitzondering mocht natuurlijk niet ontbreken. Wat had je gedacht?
Ik stond op het perron, figuurlijk vastgenageld, in het donker, wachtend op mijn contactpersoon, die dan nog gitzwart bleek te zijn. Zijn stralende witte tanden dienden als lichtbaken. Het was een goedlachse kerel, een meevaller.
Probeer dan maar eens uit te leggen dat je nachtblind bent, wanneer je Spaanse vocabulaire bestaat uit een tiental woorden. Leve de pantomime.
Een van de keren dat ik kon proeven van het Cubaanse nachtleven en zijn salsamuziek, werd ik begeleid door Rizo, gastheer van de Casa Particular waar ik logeerde. Ik dacht dat hij het ondertussen in het snotje had, sinds onze ontmoeting op het perron, hoe de vork in de steel zat met die ogen van me.
Behoedzaam loodste hij me mee naar wat hij dacht, dat me wel zou bevallen: een donkere, tjokvolle boîte. Rizo was de sigaar, het werd zijn kortste discotheekbezoek ooit. Ondertussen ben ik al redelijk getraind om met plotsklapse radeloosheid om te gaan. Klap maar in de handjes.
Aldus nestelde ik me in mijn kamer van zodra de duisternis viel. Vergezeld van een boek en straatmuziek, die door de luikjes glipte en het geritsel van meneer of mevrouw de kakkerlak dempte, voelde ik me de koningin te rijk.
Naast ongedierte had ik het geluk om de kamer, alsook overnachtingskosten, eens te delen met een Venetiaans blonde Duitser, die ik tijdens een busrit had ontmoet. Bijgevolg kon ik zonder ook enig charmeoffensief te voeren, ’s avonds aan zijn arm hangen en in het pittoreske Trinidad rondstruinen op zoek naar muziek en lekkers. Ha!
Na twee nachten scheidden onze wegen en ik maalde er niet om. Zijn oorverdovend gesnurk hield althans de beestjes op afstand, maar helaas niet mijn slecht humeur. Auf wiedersehen.
Ik vervolgde wederom welgezind en gezwind mijn solitaire weg richting Varadero. Daar waagde ik mij aan een tandem parachutesprong om mijn avontuur af te sluiten. Vrijheid blijheid.
Inmiddels werden mijn vleugels geknipt, want er werd al duchtig gepeuzeld aan mijn netvlies, met een witte stok als gevolg. Ik had me liever een trendy accessoire aangeschaft.
Val ik in herhaling? Word ik zeurderig hier en daar? Pech. Laten we wisselen van ogen – slechtzienden mogen zich onthouden – en dan spreken we af in het etablissement van Rizo. Voor mij alvast een Cuba Libre!